De Ford Pinto was een subcompacte auto die van 1971 tot 1980 door Ford Motor Company werd geproduceerd. De auto was berucht vanwege zijn ontwerpfout waardoor hij gevoelig was voor breuken in de brandstoftank en brand bij kop-staartbotsingen.
In 1972 voerde het Centrum voor Autoveiligheid (CAS) een reeks crashtests uit met de Pinto. Uit de tests bleek dat de brandstoftank van de Pinto gemakkelijk kon scheuren bij een kop-staartbotsing, en dat de brandstof vervolgens kon ontbranden en brand kon veroorzaken.
CAS schatte dat het ontwerpfout van de Pinto gedurende de levensduur van de auto 180 doden en 180 ernstig gewonden zou veroorzaken. Ford was op de hoogte van het defect, maar besloot de Pinto niet terug te roepen omdat dit het bedrijf te veel geld zou hebben gekost.
In 1978 oordeelde een jury Ford aansprakelijk voor de dood van een vrouw die omkwam bij een Pinto-brand. De jury kende de familie van de vrouw een schadevergoeding van $125 miljoen toe.
De Pinto-zaak wordt vaak aangehaald als voorbeeld van nalatigheid van bedrijven. Het besluit van Ford om de Pinto niet terug te roepen, ondanks kennis van het defect, leidde tot de dood en verwondingen van onschuldige mensen.
Op de lange termijn was het voor Ford niet rendabel om de Pinto op de markt te laten blijven. Het bedrijf betaalde miljoenen dollars aan schadevergoeding en zijn reputatie werd beschadigd.