1. Controleer het brandstofsysteem. Zorg ervoor dat er brandstof in de brandstoftank zit en dat de brandstofpomp goed werkt. U kunt de brandstofpomp controleren door de sleutel naar de stand "AAN" te draaien en te luisteren naar een zoemend geluid uit de brandstoftank. Als u geen zoemend geluid hoort, is de brandstofpomp mogelijk defect.
2. Controleer het ontstekingssysteem. Zorg ervoor dat de bougies op de juiste afstand zitten en dat de ontstekingsdraden in goede staat zijn. U kunt de bougies controleren door ze te verwijderen en te inspecteren op slijtage. Als de bougies versleten of beschadigd zijn, moeten ze worden vervangen. U kunt de ontstekingsdraden ook controleren door te zoeken naar scheuren of breuken. Als de ontstekingsdraden beschadigd zijn, moeten deze worden vervangen.
3. Controleer de starter. Zorg ervoor dat de starter goed is aangesloten en dat deze stroom krijgt. U kunt de starter controleren door de sleutel naar de "START"-positie te draaien en te luisteren naar een klikkend geluid. Als u geen klikgeluid hoort, is de starter mogelijk defect.
4. Controleer de batterij. Ook al heeft u zojuist de accu vervangen, het is mogelijk dat deze niet voldoende vermogen levert om de motor te starten. U kunt de batterij controleren door een voltmeter te gebruiken om de spanning te meten. De accu moet een spanning van ongeveer 12 volt hebben. Als de batterijspanning laag is, moet deze worden opgeladen of vervangen.
Als u al deze dingen heeft gecontroleerd en uw auto nog steeds niet wil starten, moet u hem mogelijk naar een monteur brengen voor verdere diagnose.
