- Maak de connector van de brandstofinjector los.
- Sluit een testlampje aan tussen de positieve pool van de accu en de connectoraansluiting van de brandstofinjector.
- Zet het contact aan.
- Het testlampje moet gaan branden als de brandstofinjector stroom krijgt.
- Als het testlampje niet gaat branden, controleer dan de zekering en het relais van de brandstofinjector.
- Vervang de brandstofinjector als deze geen stroom krijgt.
2. Controleer de brandstofdruk:
- Sluit een brandstofdrukmeter aan op de brandstofrail.
- Zet het contact aan.
- De brandstofdruk moet tussen 35 en 45 psi liggen.
- Als de brandstofdruk te laag is, controleer dan de brandstofpomp, het brandstoffilter en de brandstofdrukregelaar.
- Vervang de brandstofinjector als de brandstofdruk te hoog is.
3. Controleer de compressie:
- Verwijder de bougie uit de cilinder die niet goed werkt.
- Steek een compressietester in het bougiegat.
- Laat de motor draaien totdat de compressiemeter de hoogste druk aangeeft.
- De compressie moet tussen 120 en 150 psi liggen.
- Als de compressie te laag is, kan de cilinder beschadigd raken.
4. Controleer het ontstekingstijdstip:
- Sluit een distributielampje aan op bougiekabel nummer één.
- Start de motor en laat deze stationair draaien.
- Richt het distributielampje op de distributiemarkeringen op de motor.
- De merktekens voor de distributie moeten op één lijn liggen met de wijzer op het distributiedeksel.
- Als de timing niet klopt, pas deze dan aan volgens de specificaties van de fabrikant.
5. Als alle bovenstaande controles normaal zijn, werkt de cilinder mogelijk niet goed vanwege een mechanisch probleem:
- Zoals een versleten zuigerveer of klep.
- In dit geval moet de motor worden gerepareerd of vervangen.