Controleer of de brandstofdruk op het aanbevolen niveau voor de motor ligt. Om dit te controleren kan een brandstofdrukmeter worden gebruikt. Als de brandstofdruk te laag is, kan de motor niet de brandstof krijgen die hij nodig heeft en zal hij afslaan.
2. Controleer op vacuümlekken
Vacuümlekken kunnen ervoor zorgen dat de motor arm loopt en afslaat. Controleer alle vacuümslangen en aansluitingen op lekkage. Als er een lek wordt gevonden, vervang dan de slang of draai de verbinding vast.
3. Controleer de zuurstofsensor
De zuurstofsensor is verantwoordelijk voor het monitoren van de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas en het daarop afstemmen van het brandstofmengsel. Een defecte zuurstofsensor kan ervoor zorgen dat de motor rijk of arm loopt en afslaat. Controleer de zuurstofsensor op schade of vervuiling. Als de sensor beschadigd of vervuild is, vervang deze dan.
4. Controleer de katalysator
Een verstopte katalysator kan de uitlaatgasstroom beperken en ervoor zorgen dat de motor afslaat. Controleer de katalysator op schade of verstopping. Als de omvormer beschadigd of geblokkeerd is, vervang deze dan.
5. Controleer de computer
De computer bestuurt veel van de motorfuncties, waaronder de brandstofinjectie en het ontstekingstijdstip. Een defecte computer kan ervoor zorgen dat de motor slecht loopt en afslaat. Controleer de computer op codes. Als er codes worden gevonden, diagnosticeer en repareer dan het probleem.