1. Plotselinge toename van het putvolume: Tijdens boorwerkzaamheden wordt de boorvloeistof (modder) door de boorput gecirculeerd om boorgruis te verwijderen en de stabiliteit van de boorput te behouden. Als er een plotselinge en significante toename is in het volume van de boorvloeistof die naar het oppervlak terugkeert, kan dit duiden op de instroom van gas vanuit de formatie in de boorput. Dit grotere putvolume is vaak de eerste indicatie van een gaskick.
2. Daling van het moddergewicht: De aanwezigheid van gas in de boorvloeistof vermindert de dichtheid ervan, wat resulteert in een afname van het gewicht van de boorspoeling. Deze daling van het moddergewicht kan worden gevolgd met behulp van modderregistratieapparatuur of door eenvoudigweg het moddergewicht in de modderputten te meten. Een snelle en onverwachte vermindering van het moddergewicht kan een teken zijn van een gasschop.
3. Verandering in debiet: De instroom van gas kan de stroomsnelheid van de boorvloeistof die naar het oppervlak terugkeert, veranderen. Een toename van de stroomsnelheid, bekend als "flowline surge", kan optreden als gas uitzet en de boorvloeistof door de boorput duwt. Omgekeerd kan een plotselinge daling van de stroomsnelheid erop wijzen dat gas de stroom boorvloeistof blokkeert en een gedeeltelijke obstructie in de boorput veroorzaakt.
4. Gasmetingen: Op de boorput worden realtime gasmonitoringssystemen gebruikt om de aanwezigheid van koolwaterstoffen, inclusief gas, te detecteren. Deze systemen analyseren continu de boorvloeistof en lucht nabij de boorplatformvloer op de aanwezigheid van brandbare gassen. Een toename van de gasmetingen of alarmen die door de gasdetectoren worden geactiveerd, kunnen duiden op een gaskick.
5. Wijzigingen in moddereigenschappen: De aanwezigheid van gas in de boorvloeistof kan de reologische eigenschappen ervan beïnvloeden, zoals viscositeit en gelsterkte. Deze veranderingen kunnen worden gedetecteerd door de eigenschappen van de boorvloeistof aan het oppervlak te monitoren en deze te vergelijken met basiswaarden. Afwijkingen van de verwachte moddereigenschappen kunnen wijzen op gasverontreiniging.
6. Broncontrole-indicatoren: In het geval van een aanzienlijke gasinstroom kunnen specifieke indicatoren met betrekking tot putcontrole duidelijk worden. Deze omvatten problemen bij het handhaven van de druk in het boorgat, het onvermogen om boorvloeistof te laten circuleren, of zelfs een ongecontroleerde stroom van gas en boorvloeistof uit de put. Een snelle herkenning en beheer van deze indicatoren zijn van cruciaal belang om een regelrechte uitbarsting te voorkomen.
Wanneer een van deze aanwijzingen wordt waargenomen, moet de boorploeg onmiddellijk actie ondernemen om de put onder controle te houden, de veiligheid van de bemanning te garanderen en milieuschade te voorkomen. Procedures omvatten doorgaans het afsluiten van de put, het verhogen van het gewicht van de modder en het implementeren van geschikte putcontroletechnieken om de situatie weer onder controle te krijgen.