Als de motor koud is, wordt de ventilator uitgeschakeld, zodat de motor sneller kan opwarmen. Naarmate de motor warmer wordt, gaat de thermostaat open en stroomt er koelvloeistof door de radiateur. De ventilator wordt vervolgens ingeschakeld om de warmte van de radiator af te voeren en te voorkomen dat de motor oververhit raakt.
De ventilator wordt meestal aangedreven door een elektromotor, die wordt aangestuurd door een relais. Het relais wordt geactiveerd door de thermostaat, een temperatuurgevoelige schakelaar. Wanneer de motor de gewenste temperatuur bereikt, sluit de thermostaat en wordt het relais geactiveerd, waardoor de ventilator wordt ingeschakeld.
De ventilator kan ook handmatig door de bestuurder worden aangezet met behulp van een schakelaar op het dashboard. Dit kan handig zijn bij warm weer of als de motor warm draait.