Dit is de periode tussen het begin van de injectie en het begin van de verbranding. Gedurende deze periode verdampt de brandstof, vermengt zich met lucht en bereikt een temperatuur die hoog genoeg is om te ontbranden. De lengte van de ontstekingsvertraging is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de brandstofinjectiedruk, de temperatuur van de lucht in de cilinder en de brandstof-luchtverhouding.
2. Snelle verbranding
Zodra het brandstof-luchtmengsel een voldoende hoge temperatuur heeft bereikt, zal het automatisch ontbranden. Deze snelle verbranding genereert veel warmte en druk, waardoor de zuiger naar beneden wordt gedreven en kracht wordt gegenereerd.
3. Laat branden
Na de hoofdverbranding blijft er nog wat brandstof achter in de cilinder die blijft branden. Deze late verbranding is een langzamer en minder intens verbrandingsproces, maar draagt bij aan het totale vermogen van de motor.