Controleer de bougies:
1. Verwijder de bougies en controleer of ze versleten of beschadigd zijn.
2. Als ze versleten zijn, vervang ze dan door nieuwe bougies.
3. Zorg ervoor dat de bougiekabels goed zijn aangesloten en niet beschadigd zijn.
Controleer de bobine:
1. Verwijder de bobine en controleer of deze gebarsten of beschadigd is.
2. Als deze beschadigd is, vervang deze dan door een nieuwe bobine.
Controleer de verdelerkap en rotor (indien van toepassing):
1. Verwijder de verdelerkap en controleer of deze gebarsten of beschadigd is.
2. Als deze beschadigd is, vervang deze dan door een nieuwe verdelerkap.
3. Controleer de verdelerrotor en zorg ervoor dat deze niet versleten of beschadigd is.
4. Als hij versleten is, vervang hem dan door een nieuwe verdelerrotor.
Controleer de ontstekingsmodule:
1. Zoek de ontstekingsmodule en controleer of deze beschadigd is of losse aansluitingen heeft.
2. Als deze beschadigd is, vervang deze dan door een nieuwe ontstekingsmodule.
Controleer de bedrading:
1. Controleer de bedrading gerelateerd aan het ontstekingssysteem op beschadigingen of losse verbindingen.
2. Repareer eventuele beschadigde of losse bedrading.
Controleer de batterij:
1. Controleer de accuspanning en zorg ervoor dat deze minimaal 12 volt bedraagt.
2. Als de batterijspanning laag is, laadt u de batterij op of vervangt u deze.
Controleer de starter:
1. Controleer de starter om er zeker van te zijn dat deze goed functioneert.
2. Als de starter niet correct functioneert, vervang hem dan door een nieuwe starter.