Benzinemotoren daarentegen gebruiken bougies om het brandstof-luchtmengsel te ontsteken, en ze vertrouwen op zuurstofsensoren om het uitlaatgas te controleren en ervoor te zorgen dat de lucht-brandstofverhouding correct is. Zuurstofsensoren detecteren de hoeveelheid zuurstof in het uitlaatgas en deze informatie wordt door de elektronische regeleenheid (ECU) van de motor gebruikt om de brandstofinjectie aan te passen en een optimale verbranding te behouden.
Dieselmotoren hebben geen zuurstofsensoren nodig omdat het brandstofinjectiesysteem anders wordt aangestuurd. Ze gebruiken verschillende sensoren, zoals temperatuursensoren, druksensoren en luchtstroomsensoren, om de bedrijfsomstandigheden van de motor te monitoren en de brandstofinjectie dienovereenkomstig aan te passen.
Bovendien werken dieselmotoren met een arm lucht-brandstofmengsel in vergelijking met benzinemotoren, wat betekent dat er minder overtollige zuurstof in het uitlaatgas zit waarvoor monitoring met een zuurstofsensor nodig is. In plaats daarvan vertrouwen dieselmotoren op andere emissiecontrolesystemen, zoals roetfilters (DPF's) en selectieve katalytische reductie (SCR), om schadelijke emissies te verminderen en aan de emissienormen te voldoen.