1. Controleer de sensoren: De parkeersensoren bevinden zich in de achterbumper van de auto. Controleer of ze schoon zijn en vrij van obstakels. Als er vuil of vuil op de sensoren zit, kan dit hun vermogen om objecten te detecteren verstoren.
2. Controleer de bedrading: De parkeersensoren zijn via een reeks draden verbonden met het elektrische systeem van de auto. Controleer of de draden goed zijn aangesloten en of er geen breuken of beschadigingen zijn.
3. Controleer de regelmodule: De regelmodule is de computer die de signalen van de parkeersensoren verwerkt en het waarschuwingssysteem activeert. Controleer of de regelmodule goed is aangesloten en of er geen losse verbindingen zijn.
4. Controleer de instellingen: Het parkeersensorsysteem beschikt mogelijk over instellingen die kunnen worden aangepast. Controleer de gebruikershandleiding om te zien of er instellingen zijn die moeten worden gewijzigd.
5. Scannen op diagnostische foutcodes: Als u de oorzaak van het probleem niet kunt achterhalen, kunt u de auto laten scannen op diagnostische foutcodes (DTC's). DTC's kunnen helpen bij het identificeren van problemen met het parkeersensorsysteem die mogelijk niet onmiddellijk zichtbaar zijn.
Als u het probleem niet zelf kunt oplossen, moet u de auto mogelijk naar een gekwalificeerde monteur brengen voor verdere diagnose en reparatie.