* Rem: vertragen of stoppen.
* Cruise: met een constante snelheid te rijden.
* Afwijking: zijwaarts glijden tijdens het rijden.
* Toeter: om de hoorn te laten klinken.
* Inactief: om de motor te laten draaien zonder te bewegen.
* Parkeren: om de auto op een aangewezen plek achter te laten.
* Herz: om het motortoerental te verhogen zonder te bewegen.
* Begin: om te beginnen met rijden.
* Stoppen: om de auto tot stilstand te brengen.
* Uitwijken: een plotselinge verandering van richting te maken.
* Achterklep: te dicht bij de voorligger rijden.
* Draai: van richting veranderen.
* Opbrengst: om een andere auto te laten passeren.
* Zoomen: snel te rijden.