De koppeling bij een tweewieler wordt doorgaans bediend door een hendel op het stuur. Wanneer de berijder aan de hendel trekt, wordt de koppeling ontkoppeld en wordt de transmissie losgekoppeld van de motor. Wanneer de berijder de hendel loslaat, wordt de koppeling ingeschakeld en wordt de transmissie met de motor verbonden.
De koppeling in een tweewieler is een essentieel veiligheidsapparaat. Hiermee kan de berijder de fiets snel en veilig stoppen zonder de motor af te slaan. Het stelt de berijder ook in staat om te schakelen zonder dat de fiets slingert of schokt.
Hier is een meer gedetailleerde uitleg over hoe de koppeling werkt in een tweewieler:
1. De koppelingshendel is verbonden met een kabel die naar het koppelingssamenstel loopt.
2. Het koppelingssamenstel bevindt zich op de motor en bestaat uit een reeks platen die door veren bij elkaar worden gehouden.
3. Wanneer de berijder aan de koppelingshendel trekt, trekt de kabel aan het koppelingssamenstel en worden de platen gescheiden.
4. Deze scheiding van de platen ontkoppelt de transmissie van de motor en de fiets kan worden gestopt of geschakeld zonder dat de motor afslaat.
5. Wanneer de berijder de koppelingshendel loslaat, duwen de veren in het koppelingssamenstel de platen weer tegen elkaar aan.
6. Door het opnieuw inschakelen van de platen wordt de transmissie met de motor verbonden en kan de fiets bewegen.
De koppeling in een tweewieler is een relatief eenvoudig apparaat, maar essentieel voor een veilige en efficiënte werking van de fiets.