1. Batterij: Controleer de accupolen om er zeker van te zijn dat ze schoon en vrij van corrosie zijn. Als ze gecorrodeerd zijn, maak ze dan schoon met een staalborstel en zuiveringszout. Controleer de accuspanning met een multimeter. Als de spanning lager is dan 12 volt, moet de batterij mogelijk worden vervangen.
2. Startmotor: Controleer de startmotor op losse of beschadigde draden. Controleer het startrelais op tekenen van schade. Als de startmotor niet aangrijpt, moet deze mogelijk worden vervangen.
3. Brandstofsysteem: Controleer de brandstofleidingen op eventuele lekkages of verstoppingen. Controleer het brandstoffilter op tekenen van vuil of puin. Als het brandstoffilter vuil is, moet het mogelijk worden vervangen.
4. Ontstekingssysteem: Controleer de bougies op tekenen van slijtage of schade. Controleer de bougiekabels op scheuren of beschadigingen. Controleer de verdelerkap en rotor op tekenen van slijtage of schade. Als een van deze componenten beschadigd is, moeten deze mogelijk worden vervangen.
5. Beveiligingssysteem: Controleer het beveiligingssysteem op tekenen van schade. Als het beveiligingssysteem niet is uitgeschakeld, kan het voorkomen dat de auto start.
6. ECU (motorregeleenheid): Controleer de ECU op tekenen van schade. Als de ECU beschadigd is, moet deze mogelijk worden vervangen.