1. Druk op de knop 'Auto' op het klimaatbedieningspaneel. Hierdoor wordt het automatische klimaatregelsysteem uitgeschakeld en kunt u de ventilatorsnelheid handmatig regelen.
2. Draai de ventilatorsnelheidsknop naar de stand "Uit". Hierdoor wordt de ventilatormotor uitgeschakeld en wordt voorkomen dat er lucht door de ventilatieopeningen blaast.
3. Als de ventilator nog draait, drukt u op de knop "Recirculeren". Hierdoor wordt de ventilatieopening gesloten voor de buitenlucht en zorgt ervoor dat de ventilator lucht uit de auto zuigt. Dit kan helpen om de auto sneller af te koelen.
4. Zodra de auto is afgekoeld, zet u de ventilator weer aan en stelt u de ventilatorsnelheid in op het gewenste niveau. U kunt ook op de knop "Auto" drukken om het automatische klimaatbeheersingssysteem weer in te schakelen.