- Controleer het brandstofpeil.
- Controleer de bandenspanning.
- Controleer het oliepeil.
- Controleer het koelvloeistofpeil.
- Controleer het remvloeistofpeil.
- Controleer het niveau van de ruitensproeiervloeistof.
- Controleer de lichten en richtingaanwijzers.
- Controleer de claxon.
- Controleer de veiligheidsgordels.
- Controleer de spiegels.
Bij het starten van de auto:
- Zet de auto in de parkeerstand.
- Draai de sleutel naar de stand "aan".
- Luister naar eventuele ongewone geluiden.
- Zoek naar eventuele waarschuwingslampjes op het dashboard.
- Als alles er normaal uitziet en klinkt, start u de auto.
- Laat de auto een paar minuten warmdraaien voordat u gaat rijden.