Wanneer de bestuurder de ruitenwissers inschakelt, voltooit de schakelaar een circuit waardoor er stroom naar het relais of de transistor kan stromen. Het relais of de transistor schakelt vervolgens een hoogstroomcircuit in dat stroom levert aan de ruitenwissermotor. De motor draait op hoge snelheid totdat de bestuurder de ruitenwissers uitzet of de lage snelheidsstand selecteert.
Wanneer de bestuurder de lage snelheidsinstelling selecteert, opent de schakelaar het circuit dat het relais of de transistor van stroom voorziet. Dit zorgt ervoor dat het relais of de transistor het hogestroomcircuit uitschakelt en een laagstroomcircuit inschakelt dat stroom levert aan de ruitenwissermotor. De motor draait dan op een laag toerental totdat de bestuurder de ruitenwissers uitzet.
Sommige ruitenwissersystemen met twee snelheden gebruiken ook een variabele weerstand om de snelheid van de motor te regelen. De weerstand is verbonden met de schakelaar en stelt de bestuurder in staat de snelheid van de ruitenwissers aan te passen door aan een knop of hendel te draaien. De weerstand werkt door de weerstand in het circuit te variëren, waardoor de motor op verschillende snelheden draait.
Ruitenwissersystemen met twee snelheden zijn een veelvoorkomend kenmerk van moderne voertuigen en bieden bestuurders een handige manier om de snelheid van de ruitenwissers aan te passen aan de weersomstandigheden.