1. Parkeer uw auto op een veilige plek en trek de parkeerrem aan.
2. Open de kofferbak van uw auto.
3. Zoek de achterlichteenheid. Er zijn twee achterlichtunits, één aan elke kant van de auto. De remlichtlamp bevindt zich in het rode gedeelte van het achterlicht.
4. Verwijder het achterlicht. Er zijn twee schroeven die het achterlicht op zijn plaats houden. Verwijder deze schroeven en verwijder vervolgens voorzichtig het achterlicht uit de auto.
5. Verwijder de oude remlichtlamp. De remlichtlamp wordt op zijn plaats gehouden door een twist-lock-mechanisme. Draai de lamp tegen de klok in om deze te verwijderen.
6. Installeer de nieuwe remlichtlamp. Steek de nieuwe remlichtlamp in de fitting en draai hem rechtsom om hem op zijn plaats te vergrendelen.
7. Plaats de achterlichteenheid terug. Lijn het achterlicht zorgvuldig uit met de montagegaten en plaats vervolgens de schroeven. Draai de schroeven vast totdat de achterlichteenheid stevig vastzit.
8. Test de remlichten. Zet de koplampen aan en trap het rempedaal in. De remlichten moeten gaan branden.
Als de remlichten niet gaan branden, controleer dan of de remlichtlampen goed zijn geïnstalleerd en of het achterlicht goed op zijn plaats zit. Als de remlichten nog steeds niet branden, moet u mogelijk de remlichtschakelaar vervangen.