Elektrisch signaal :
1. ECU-bediening: De ECU ontvangt signalen van verschillende sensoren in de motor, zoals de nokkenaspositiesensor en krukaspositiesensor, om het exacte tijdstip te bepalen waarop elke injector moet vuren.
2. Drivercircuit: De ECU stuurt vervolgens elektrische signalen naar het injectoraandrijfcircuit. Dit circuit versterkt het lage-stroomsignaal van de ECU naar de hogere stroom die nodig is om de injectoren te activeren.
3. Injectoractivering: Het versterkte elektrische signaal van het injectoraandrijfcircuit bereikt de injectorsolenoïde. Deze solenoïde is in wezen een elektromagnetische klep die opent en sluit om brandstof in de cilinders van de motor te laten. Wanneer de solenoïde wordt bekrachtigd door het elektrische signaal, beweegt hij een plunjer of anker in de injector, waardoor brandstof vrijkomt.
Mechanische actie :
1. Nokkenasrotatie: De nokkenas in het kleppenmechanisme van de motor draait synchroon met de krukas. Op de nokkenas bevinden zich lobben of excentrische oppervlakken die speciaal zijn ontworpen om de mechanische componenten van de injector te bedienen.
2. Stoterstangen en tuimelaars: De nokkenaslobben drukken direct of indirect (via stoterstangen en tuimelaars in traditionele opstellingen) op kleine mechanische hendels die poppets of klepstoters worden genoemd.
3. Injectornaaldventiel: De schotel of stoter oefent mechanische kracht uit op de naaldklepconstructie van de injector, die deel uitmaakt van het brandstofinjectormechanisme. Deze mechanische actie tilt de naaldklep van zijn zitting, waardoor brandstof onder druk van de brandstofrail in de cilinders van de motor kan worden gespoten.
Kortom, de injectoren in een Ford 302-motor in een F150 worden geactiveerd door de gecombineerde werking van elektrische signalen van de ECU en de mechanische beweging van de nokkenas, wat een nauwkeurige timing van de brandstofinjectie mogelijk maakt.