Hulpprogramma's
- Uitlijnmachine
- Teenplaten (optioneel maar nuttig)
- Camber/caster-meter
- Verstelbare sleutel
- Stekkerset
- Inbussleutelset
- Meetlint
- Niveau
Instructies
1. Bereid uw voertuig voor. Parkeer uw voertuig op een vlakke ondergrond. Zet de motor uit en laat hem afkoelen. Schakel de parkeerrem in.
2. Inspecteer de onderdelen van de stuurinrichting en de ophanging. Zoek naar losse of beschadigde onderdelen, zoals kogelgewrichten, trekstangen en bedieningsarmen. Als u schade constateert, repareer of vervang dan de onderdelen voordat u verdergaat.
3. Blaas uw banden op tot de juiste spanning. De juiste bandenspanning staat vermeld op de zijkant van uw banden.
4. Voer de eerste metingen uit. Gebruik het meetlint om de afstand van het midden van het voorwiel tot het midden van het achterwiel aan beide zijden van het voertuig te meten. Schrijf deze metingen op.
5. Pas de teen aan. Toe is de hoek van de voorwielen ten opzichte van elkaar. Om de toespoor af te stellen, draait u de borgmoer op het spoorstanguiteinde los en draait u de spoorstang totdat de toespoor correct is. De toespoor is correct als de afstand van het midden van het voorwiel tot het midden van het achterwiel aan beide zijden van het voertuig gelijk is.
6. Pas de camber aan. Camber is de hoek van de voorwielen ten opzichte van de grond. Om de camber af te stellen, draait u de bouten op de bovenste bedieningsarm los en draait u de excentrische bout totdat de camber correct is. Camber is correct als de wielen loodrecht op de grond staan.
7. Pas het zwenkwiel aan. Caster is de hoek van de stuuras ten opzichte van de verticaal. Om het zwenkwiel af te stellen, draait u de bouten op de onderste bedieningsarm los en draait u de excentrische bout totdat het zwenkwiel correct staat. Het zwenkwiel is correct wanneer de stuuras iets naar achteren gekanteld is ten opzichte van de verticaal.
8. Zet de bouten en moeren weer vast. Nadat u de aanpassingen hebt uitgevoerd, draait u alle bouten en moeren die u hebt losgemaakt opnieuw vast.
9. Proefrit met het voertuig. Neem het voertuig mee voor een proefrit om er zeker van te zijn dat de uitlijning correct is. Het voertuig moet rechtdoor rijden en mag niet naar één kant trekken.
Als u bij welke stap dan ook niet zeker weet hoe u verder moet gaan of als u zich niet op uw gemak voelt bij het maken van deze aanpassingen, breng uw voertuig dan naar een gekwalificeerde monteur om de uitlijning van de voorkant te laten controleren.