De achteruitversnellingsschakelaar is verantwoordelijk voor het verzenden van een signaal naar de motorregeleenheid (ECU) wanneer het voertuig in achteruit wordt geschakeld. Dit signaal wordt door de ECU gebruikt om het stationair toerental en het brandstofmengsel van de motor aan te passen, en om de overdrive-solenoïde uit te schakelen. Als de achteruitversnellingsschakelaar defect of beschadigd is, kan deze dit signaal mogelijk niet goed verzenden, waardoor de motor afslaat.
2) Defecte neutrale veiligheidsschakelaar:
De neutrale veiligheidsschakelaar, ook wel de transmissieregelmodule genoemd, voorkomt dat het voertuig in een versnelling start. Als de neutraalveiligheidsschakelaar echter defect of beschadigd is, kan deze mogelijk niet detecteren wanneer het voertuig in neutraal staat, waardoor de motor wordt uitgeschakeld wanneer in de achteruit wordt geschakeld.
3) Laag transmissievloeistofniveau:
Een laag transmissievloeistofpeil kan ervoor zorgen dat de transmissie oververhit raakt, wat tot allerlei problemen kan leiden, waaronder het uitschakelen van de motor in omgekeerde richting.
4) Vuil of verstopt transmissiefilter:
Een vuil of verstopt transmissiefilter kan de stroming van transmissievloeistof beperken, waardoor de transmissie oververhit kan raken en uiteindelijk kan leiden tot het uitschakelen van de motor in omgekeerde richting.
5) Defecte transmissiesolenoïden:
Transmissiemagneten zijn verantwoordelijk voor het regelen van de transmissievloeistofstroom. Als een solenoïde defect of beschadigd is, kan deze mogelijk de vloeistofstroom niet goed regelen, waardoor de motor achteruit afslaat.
6) Defecte motorregeleenheid (ECU):
De ECU is het brein van het voertuig en bestuurt een verscheidenheid aan functies, waaronder het motormanagement. Als de ECU defect of beschadigd is, kan deze mogelijk het stationaire toerental en het brandstofmengsel niet goed regelen, waardoor de motor achteruit afslaat.