1. Verstel de bestuurdersstoel :Ga comfortabel op de bestuurdersstoel zitten met uw benen comfortabel gestrekt en uw armen reikend naar het stuur. Verstel de stoel indien nodig naar voren, naar achteren en omhoog/omlaag.
2. Doe uw veiligheidsgordel om :Zorg ervoor dat u en alle inzittenden de veiligheidsgordels goed vastmaken.
3. Spiegels afstellen :Stel uw zijspiegels en achteruitkijkspiegel af om een goed zicht rondom uw auto te garanderen.
4. Start de motor :Steek uw sleutel in het contact en draai hem met de klok mee naar de stand "AAN", of druk op de startknop als het een sleutelloos startsysteem is.
5. Schakel naar een versnelling :Als uw Nissan een handgeschakelde versnellingsbak heeft, drukt u het koppelingspedaal in en schakelt u naar de eerste versnelling. Zorg er bij automatische transmissies voor dat de versnellingshendel in de stand "Park" staat en schakel naar de stand "Drive".
6. Controleer de veiligheidscontroles :Zorg ervoor dat uw richtingaanwijzers en lichten uit zijn. Zorg ervoor dat uw handrem of de elektronische parkeerrem (indien aanwezig) uitgeschakeld is.
7. Begin met rijden :Laat bij een handgeschakelde versnellingsbak de koppeling geleidelijk los terwijl u het gaspedaal indrukt. Voor een automatische transmissie hoeft u alleen maar het gaspedaal in te trappen.
8. Versnellen en vertragen :Gebruik het gaspedaal om gas te geven en til uw voet van het pedaal om uw snelheid te verlagen.
9. Versnellingen schakelen (alleen handgeschakelde versnellingsbak) :Terwijl u accelereert, moet u naar een hogere versnelling schakelen door de versnellingspook achtereenvolgens omhoog te bewegen. Om te vertragen, schakelt u terug door de versnellingshendel achtereenvolgens naar beneden te bewegen.
10. Sturen :Draai voorzichtig aan het stuur om van richting te veranderen.
11. Remmen :Gebruik het rempedaal om de auto te vertragen of te stoppen. Oefen geleidelijk en soepel druk uit.
12. Indicatoren :Gebruik uw richtingaanwijzers voordat u afslaat of van rijstrook wisselt.
13. Navigatie :Gebruik, indien aanwezig, uw GPS-systeem of navigatiefuncties voor routebeschrijvingen en begeleiding.
14. Parkeren :Zoek een geschikte parkeerplaats en schakel uw auto in "Park" (voor automatische transmissie) of de eerste versnelling (handgeschakelde transmissie) voordat u de motor uitzet en de parkeerrem in werking stelt.
Aanvullende tips:
1. Maak uzelf vertrouwd met het instrumentenpaneel en de bedieningselementen voordat u gaat rijden.
2. Begrijp de verkeersregels en verkeersborden voordat u een voertuig bestuurt.
3. Rijd met een veilige snelheid en houd een veilige afstand aan tot andere voertuigen en voetgangers.
4. Houd altijd rekening met uw omgeving en andere weggebruikers.
5. Neem rijlessen of schrijf u in voor een rijcursus om er zeker van te zijn dat u over de nodige vaardigheden en kennis beschikt om een voertuig veilig te besturen.
Opmerking :Deze gids is een algemeen overzicht en kan variëren afhankelijk van het specifieke model en de kenmerken van uw Nissan-voertuig. Raadpleeg altijd uw gebruikershandleiding voor specifieke instructies en richtlijnen voor uw auto.