1. Controleer de zekeringen. Mogelijk is er een zekering doorgebrand waardoor het dimlicht en het grootlicht niet werken. Controleer alle zekeringen in de zekeringenkast en vervang de doorgebrande zekeringen.
2. Controleer de lampen. De lampen in de koplampen zijn mogelijk doorgebrand. Controleer de lampen in zowel het dimlicht als het grootlicht en vervang de lampen die doorgebrand zijn.
3. Controleer de bedrading. Het kan zijn dat er een losse of beschadigde draad zit waardoor het dimlicht en het grootlicht niet werken. Inspecteer de bedrading rond de koplampen en zoek naar losse of beschadigde draden. Repareer of vervang beschadigde draden.
4. Controleer de koplampschakelaar. De koplampschakelaar is mogelijk defect, waardoor het dimlicht en het grootlicht niet werken. Test de koplampschakelaar om te zien of deze goed werkt. Als de schakelaar defect is, vervang deze dan.
