Een typische kolencentrale van 1.000 megawatt (MW) zou bijvoorbeeld ongeveer 300 windturbines van 3 MW nodig hebben om dezelfde hoeveelheid stroom op te wekken. Als de windkracht op de locatie echter slecht is, zijn er meer turbines nodig. Omgekeerd, als de windkracht uitstekend is, zouden er minder turbines nodig zijn.
Het is ook belangrijk om rekening te houden met de capaciteitsfactor van de windturbines, namelijk de verhouding tussen de daadwerkelijke energie die door de turbines wordt geproduceerd en de potentiële beschikbare energie. De capaciteitsfactor van windturbines kan aanzienlijk variëren, afhankelijk van de locatie, waarbij goede locaties een capaciteitsfactor van 30% of meer hebben en slechte locaties een capaciteitsfactor van 10% of minder.
Over het geheel genomen kan het aantal windturbines dat nodig is om dezelfde hoeveelheid energie op te wekken als een kolencentrale aanzienlijk variëren, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de locatie. Naarmate de windturbinetechnologie echter blijft verbeteren en de kosten van windenergie dalen, wordt windenergie steeds competitiever met steenkoolenergie.