1. Controleer de brandstofdruk. De brandstofdruk moet tussen 9 en 13 psi liggen. Als de brandstofdruk laag is, kan de brandstofpomp of het brandstoffilter verstopt zijn.
2. Controleer de brandstofinjectoren. De brandstofinjectoren moeten schoon en vrij van vuil zijn. Als de brandstofinjectoren verstopt zijn, moeten ze worden vervangen.
3. Controleer de brandstofleidingen. De brandstofleidingen moeten vrij zijn van knikken of lekkages. Als de brandstofleidingen beschadigd zijn, moeten ze worden vervangen.
Controle van het ontstekingssysteem
1. Controleer de bougies. De bougies moeten schoon zijn en de juiste afstand hebben. Als de bougies versleten of beschadigd zijn, moeten ze worden vervangen.
2. Controleer de bougiekabels. De bougiekabels moeten in goede staat zijn en goed zijn aangesloten. Als de bougiekabels beschadigd zijn, moeten ze worden vervangen.
3. Controleer de verdelerkap en rotor. De verdelerkap en rotor moeten schoon en vrij van scheuren zijn. Als de verdelerkap of rotor beschadigd zijn, moeten deze worden vervangen.
Als u alle modules en de pomp hebt vervangen en de motor nog steeds geen brandstof of vonk krijgt, is er mogelijk een probleem met de bedrading. Laat een gekwalificeerde monteur de bedrading controleren om het probleem op te sporen.