2. Verwijder de carburateur. Maak de slangklemmen los waarmee de brandstofleidingen aan de carburateur zijn bevestigd en verwijder de brandstofleidingen. Verwijder de gaskabel van de carburateur. Verwijder de twee bouten waarmee de carburateur aan het inlaatspruitstuk is bevestigd en til de carburateur van het spruitstuk.
3. Demonteer de carburateur. Verwijder de vlotterbak, vlotter en naaldventiel. Verwijder de hoofdsproeier, de pilotsproeier en de luchtschroef.
4. Reinig de carburateuronderdelen. Week de carburateuronderdelen minimaal 15 minuten in carburateurreiniger. Gebruik een kleine borstel om vuil of vuil van de componenten te verwijderen. Spoel de componenten af met schoon water en droog ze met perslucht.
5. Monteer de carburateur weer. Installeer de vlotter, het naaldventiel, de hoofdsproeier, de pilotsproeier en de luchtschroef opnieuw. Installeer de vlotterbak en draai de aftapschroef vast.
6. Installeer de carburateur opnieuw. Plaats de carburateur op het inlaatspruitstuk en installeer de twee bouten waarmee deze op zijn plaats wordt bevestigd. Draai de slangklemmen vast waarmee de brandstofleidingen aan de carburateur zijn bevestigd. Sluit de gaskabel opnieuw aan.
7. Test de carburateur. Start de motor en laat hem warmdraaien. Controleer op eventuele brandstoflekken. Als er geen lekkages zijn, laat dan de motor draaien en zorg ervoor dat deze goed reageert. Pas indien nodig het stationair toerental aan.