1. Controleer je spiegels en dode hoeken. Zorg ervoor dat er zich geen tegenliggers of andere voertuigen in uw dode hoek bevinden die door uw manoeuvre kunnen worden beïnvloed.
2. Geef aan dat je wilt passeren. Schakel uw linkerrichtingaanwijzer in om andere bestuurders te waarschuwen dat u van plan bent te passeren.
3. Versnel geleidelijk en soepel. Verhoog uw snelheid geleidelijk zodat u het andere voertuig veilig kunt passeren.
4. Blijf slechts zo lang in de inhaalstrook als nodig is. Zodra u het andere voertuig bent gepasseerd, gaat u zodra dit veilig is terug naar de rechterrijstrook.
5. Annuleer uw richtingaanwijzer. Schakel uw linker richtingaanwijzer uit wanneer u uw pas heeft voltooid.
Hier zijn enkele aanvullende tips om voertuigen veilig te passeren:
* Passeer alleen als er voldoende ruimte is om dit veilig te doen.
* Rijd niet over heuvels, bochten of in bouwzones.
* Passeer niet op kruispunten of oversteekplaatsen.
* Passeer geen schoolbus die passagiers aan het laden of lossen is.
* Houd rekening met de snelheidslimiet en overschrijd deze niet bij het passeren.
* Wees hoffelijk tegenover andere bestuurders en gebruik altijd uw richtingaanwijzers.