Doekbalk: De stoffen balk is waar de afgewerkte stof wordt opgewonden.
Riet: Het riet is een kamachtig apparaat dat de kettingdraden van elkaar scheidt en helpt het gewenste patroon in de stof te creëren.
Shuttle: De spoel draagt de inslagdraad, de horizontale draad die over de stof loopt.
Heddle: De hevel is een reeks lussen die de kettingdraden controleren en bepalen welke tijdens het weven omhoog of omlaag worden bewogen.
Weefgetouw: Het weefgetouw is het frame dat alle onderdelen van de weefmachine bij elkaar houdt.
Harnas: Het harnas is een set touwen of koorden die aan de hevels zijn bevestigd en hun beweging controleren.
Trappen: De trappers zijn met de voet bediende hendels die de beweging van de harnassen en hevels regelen.
Warp-stop-motion: De kettingstopbeweging is een apparaat dat de weefmachine stopt als een kettingdraad breekt.
Inslagstop-motion: De inslagstopbeweging is een apparaat dat de weefmachine stopt als een inslagdraad breekt.
Opnamemechanisme: Het opwikkelmechanisme is een apparaat dat de afgewerkte stof op de stoffen balk wikkelt.
Uitlaatmechanisme: Het aflaatmechanisme is een apparaat dat tijdens het weven de kettingdraden van de kettingboom losmaakt.
Zelfkant: De zelfkant is de afgewerkte rand van de stof.
Inslag: De inslag is de horizontale draad die over de stof loopt.
Verdraaien: De schering is de verticale draad die over de lengte van de stof loopt.