1. Inlaatklep gaat open: Tijdens de inlaatslag van de motor gaat de inlaatklep open, waardoor een mengsel van lucht en brandstof de cilinder binnenkomt.
2. Brandstofinjector gaat open: Bij moderne motoren is een elektronisch geregelde brandstofinjector nabij de inlaatklep gemonteerd. Wanneer de motorregeleenheid (ECU) bepaalt dat er brandstof moet worden ingespoten, stuurt deze een signaal om de brandstofinjector te openen.
3. Brandstof gespoten: De brandstofinjector gaat open en spuit een fijne brandstofnevel rechtstreeks in de inlaatpoort of in de cilinder, afhankelijk van het gebruikte type brandstofinjectiesysteem.
4. Brandstof mengen met lucht: De vernevelde brandstofdruppeltjes vermengen zich met de binnenkomende lucht en vormen een brandbaar mengsel. Dit mengsel van lucht en brandstof wordt vaak het "lucht-brandstofmengsel" of eenvoudigweg "brandstofmengsel" genoemd.
5. Inlaatklep sluit: Na de inlaatslag sluit de inlaatklep, waardoor het lucht-brandstofmengsel in de cilinder wordt afgesloten.
6. Compressieslag: De zuiger beweegt vervolgens omhoog in de cilinder, waardoor het lucht-brandstofmengsel wordt gecomprimeerd, waardoor de druk en temperatuur toenemen.
7. Verbranding: Net voordat de zuiger zijn hoogste punt bereikt (bovenste dode punt), ontsteekt de bougie het gecomprimeerde lucht-brandstofmengsel, waardoor een explosie ontstaat die de zuiger in de cilinder naar beneden drijft.
Dit is het basisproces van hoe brandstof via brandstofinjectie in de verbrandingskamer van een verbrandingsmotor terechtkomt. Het exacte ontwerp en mechanisme kunnen variëren afhankelijk van het specifieke gebruikte brandstofinjectiesysteem, zoals brandstofinjectie aan de poort of directe brandstofinjectie, die verschillen in de timing en locatie van de brandstofinjectie.