De luchtcompressor wordt doorgaans op de motor van het voertuig gemonteerd. Het wordt aangedreven door een riem of tandwiel vanaf de krukas van de motor. De luchtcompressor zuigt omgevingslucht aan via een inlaatfilter en comprimeert deze in de opslagtank. De opslagtank bevindt zich doorgaans onder het frame van het voertuig.
De perslucht uit de opslagtank wordt gebruikt om de luchtremmen aan te drijven. Wanneer de bestuurder het rempedaal intrapt, activeert deze een klep waardoor de gecomprimeerde lucht naar de remkamers kan stromen. De remkamers bevinden zich op elk van de wielen van het voertuig. Wanneer de perslucht de remkamers binnendringt, drukt deze op een membraan, dat op zijn beurt kracht uitoefent op de remschoenen of remblokken. Deze kracht zorgt ervoor dat de remschoenen of remblokken tegen de remtrommels of remschijven schuren, waardoor het voertuig langzamer gaat rijden.
Luchtremmen zijn een soort verdringerpomp. Dit betekent dat ze een constante luchtstroom kunnen leveren, zelfs tegen hoge druk. Hierdoor zijn ze ideaal voor gebruik in voertuigen die veel remkracht vereisen, zoals vrachtwagens en bussen.