1. Batterij bijna leeg. Controleer de accuspanning; deze moet boven de 12 volt zijn. Als de batterij bijna leeg is, laadt u deze op of vervangt u deze.
2. Defecte contactschakelaar. Controleer de contactschakelaar om er zeker van te zijn dat deze contact maakt met de accu. Als de contactschakelaar defect is, vervang deze dan.
3. Defecte bougie. Controleer de bougie om er zeker van te zijn dat deze schoon en niet vervuild is. Als de bougie versleten of beschadigd is, vervang deze dan.
4. Defecte brandstofleiding. Controleer de brandstofleiding om er zeker van te zijn dat deze niet geknikt of geblokkeerd is. Als de brandstofleiding beschadigd is, vervang deze dan.
5. Defecte carburateur. Controleer de carburateur om er zeker van te zijn dat deze schoon en vrij van vuil is. Als de carburateur vuil is, reinig of herbouw hem dan.
6. Defect brandstoffilter. Controleer het brandstoffilter om er zeker van te zijn dat het schoon is en niet verstopt. Als het brandstoffilter vuil is, vervang het dan.
7. Defect luchtfilter. Controleer het luchtfilter om er zeker van te zijn dat het schoon is en niet verstopt. Als het luchtfilter vuil is, vervang het dan.
8. Onjuiste compressievrijgave. Controleer de compressieontgrendeling om er zeker van te zijn dat deze goed werkt. Als de compressieontgrendeling defect is, vervang deze dan.