1. Brandstoflevering: Zorg ervoor dat de brandstof goed in de carburateur terechtkomt. Controleer de brandstofleidingen op knikken of verstoppingen. Koppel de brandstofleiding los van de carburateur en draai de benzinekraan open. Er moet een constante stroom brandstof door de leiding komen. Als dit niet het geval is, controleer dan de brandstoftank en zorg ervoor dat de benzinekraan goed werkt.
2. Lucht/brandstofmengsel: Stel de lucht/brandstofmengselschroef op de carburateur af. Deze schroef regelt de hoeveelheid lucht en brandstof die in de carburateur wordt gemengd. Als het mengsel te arm is (te veel lucht), zal het moeilijk zijn om te starten en te draaien. Als het mengsel te rijk is (te veel brandstof), zal de motor verzuipen.
3. Bougiesafstand :Zorg ervoor dat de bougie schoon is en de juiste afstand heeft. Gebruik een voelermaat om de opening tussen de middenelektrode en de massa-elektrode te controleren. Deze moet tussen 0,028 en 0,031 inch liggen.
4. Compressie :Test de compressie om er zeker van te zijn dat de cilinders goed afsluiten. U kunt dit doen door de bougie te verwijderen en een compressietester in de cilinder te plaatsen. Start de motor en lees de compressiemeter af. Het moet minimaal 125 psi zijn.
Als u al deze zaken heeft gecontroleerd en de motor nog steeds niet start, moet u hem mogelijk naar een monteur brengen voor verdere diagnose.