1. Vóór het bovenste dode punt (BTDC): De vonktiming is meestal ingesteld op een bepaald aantal graden voordat de zuiger het bovenste dode punt (BDP) van zijn compressieslag bereikt. Dit geeft het brandstof-luchtmengsel de tijd om te ontbranden en druk op te bouwen voor een efficiënte verbranding.
2. Ontstekingsvervroeging: Het specifieke punt van de vonktiming kan worden aangepast, ook wel ontstekingsvervroeging genoemd. Motorfabrikanten bepalen het optimale vonktiming voor hun motoren op basis van het motorontwerp, het brandstoftype, de bedrijfsomstandigheden en de eisen op het gebied van emissiebeheersing.
3. Timingaanpassingen: Sommige motoren zijn voorzien van variabele ontstekingstijdstipsystemen die het vonkmoment dynamisch kunnen aanpassen onder verschillende motoromstandigheden, zoals motortoerental, belasting en motortemperatuur. Deze optimalisatie helpt bij het bereiken van maximale prestatie- en emissiekenmerken.
4. Kloppreventie: Het juiste vonktiming speelt een cruciale rol bij het voorkomen van pingelen van de motor. Als de vonk te ver is gevorderd, kan dit leiden tot pingelen (detonatie) van de motor als gevolg van overmatige drukpieken als gevolg van voortijdige ontsteking. Als de vonk te laat is, neemt de verbrandingsefficiëntie af, waardoor het vermogen afneemt en mogelijk brandfouten ontstaan.
Nauwkeurige vonktiming zorgt voor een goede verbranding, verbetert de motorprestaties, vermindert de uitstoot en voorkomt schadelijke gebeurtenissen zoals voorontsteking en pingelen van de motor. In moderne voertuigen beheert de motorregeleenheid (ECU) het ontstekingstijdstip nauwkeurig via elektronische sensoren en actuatoren. Als het ontstekingstijdstip niet goed is uitgelijnd, kan dit resulteren in een ruwe werking van de motor, vermogensverlies, een verhoogd brandstofverbruik en verhoogde emissies.