Bougie :controleer of deze nat is van de brandstof. Als deze nat is, reinigt u de bougie met een staalborstel en droogt u deze af. Inspecteer de bougie op eventuele schade of slijtage. Vervang indien nodig. Zorg ervoor dat de bougiekabel goed is aangesloten op de bougie en de bobine.
Brandstoflevering :Controleer of er brandstof in de brandstoftank zit. Als de tank leeg is, vult u deze bij met verse brandstof. Zorg ervoor dat de brandstofklep open is en dat er brandstof vrijelijk van de tank naar de carburateur stroomt. Probeer af te tappen en te vervangen door verse brandstof.
Carburateur :Verwijder de carburateur en inspecteer hem op vuil of verstopping. Reinig de carburateur volgens de gebruikershandleiding. Zorg ervoor dat de choke- en gaskabels goed zijn aangesloten en afgesteld.
Batterij en oplaadsysteem :Controleer de accuspanning. Als de accuspanning laag of leeg is, laadt u de accu op. Controleer het laadsysteem door de motor met een gematigd toerental te laten draaien en de spanning op de accupolen te meten. Het moet ongeveer 13,5 tot 14,5 volt zijn. Als de spanning laag is, moet het laadsysteem mogelijk worden gediagnosticeerd en gerepareerd.
Ontstekingssysteem :Inspecteer de bobine, bougiekabel en aansluitingen op schade of corrosie. Controleer op eventuele losse verbindingen. Zorg ervoor dat het ontstekingstijdstip correct is ingesteld.
Compressie :Voer een compressietest uit om te controleren of de motor voldoende compressie heeft.
Als de motor na het behandelen van deze punten nog steeds niet start, kan het een complexer probleem zijn dat verdere inspectie of professionele hulp vereist.