1. Zoek de diagnoseconnector onder het dashboard, meestal vlakbij de bestuurderszijde.
2. Sluit een verbindingsdraad aan tussen de aarde- (GND) en de zelfdiagnose-(SD)-aansluitingen van de diagnoseconnector.
3. Zet de contactschakelaar aan, maar start de motor niet.
4. Wacht tot het controlelampje gaat branden en vervolgens uitgaat.
5. Zet de contactschakelaar uit en verwijder de verbindingsdraad.
6. Start de motor om te controleren of het controlelampje uit blijft.
Als het controlelampje na het volgen van deze stappen blijft branden, duidt dit op een onderliggend probleem dat verdere diagnose en reparatie vereist. Het wordt aanbevolen om een gekwalificeerde monteur te raadplegen of de servicehandleiding van het voertuig te raadplegen voor specifieke instructies voor het oplossen van problemen.