2. Controleer de richtingaanwijzerschakelaar. De richtingaanwijzerschakelaar bevindt zich op de stuurkolom. Als de schakelaar defect is, moet deze worden vervangen.
3. Controleer de bedrading. De bedrading van de richtingaanwijzers en alarmknipperlichten kan beschadigd raken, waardoor deze niet meer werken. Controleer de bedrading op losse, gebroken of gerafelde draden. Als er schade is, moeten de draden worden gerepareerd.
4. Controleer de achterlichtlampen. Als de richtingaanwijzerlampen niet werken, zijn de achterlichtlampen mogelijk ook doorgebrand. Vervang eventuele doorgebrande lampen.