Raketbrandstoffen, zoals vloeibare waterstof, kerosine (RP-1) of hydrazine, hebben een veel hogere energiedichtheid vergeleken met conventionele vliegtuigbrandstoffen die in gasturbinemotoren worden gebruikt. Dit betekent dat ze meer energie per massa- of volume-eenheid kunnen leveren.
Raketbrandstoffen hebben echter vaak andere ontstekings- en verbrandingseigenschappen dan vliegtuigbrandstoffen. Raketdrijfgassen zijn ontworpen om te branden bij extreem hoge temperaturen en drukken, terwijl gasturbinemotoren bij lagere temperaturen en drukken werken.
De verbrandingseigenschappen en vlamtemperaturen van raketstuwstoffen zijn mogelijk niet geschikt of geoptimaliseerd voor het ontwerp en de materialen die in gasturbinemotoren worden gebruikt. Het gebruik van onverenigbare brandstoffen kan leiden tot onvolledige verbranding, verhoogde uitlaatemissies, hogere thermische belastingen op motoronderdelen en verminderde motorefficiëntie.
Bovendien kunnen de vereisten voor de behandeling, opslag en veiligheid van raketbrandstoffen complexer en gevaarlijker zijn in vergelijking met vliegtuigbrandstoffen. Raketstuwstoffen vereisen vaak gespecialiseerde uitrusting en infrastructuur voor veilige hantering en opslag.
Hoewel raketbrandstoffen een hogere energie-inhoud kunnen hebben, vereist hun geschiktheid voor gebruik in gasturbinemotoren een zorgvuldige beoordeling, aanpassingen aan het motorontwerp en de materialen, en uitgebreide tests om compatibiliteit, veiligheid en optimale prestaties te garanderen.