Autoland-systemen maken gebruik van verschillende sensoren, zoals radarhoogtemeters, radionavigatiehulpmiddelen en GPS, om de positie en hoogte van het vliegtuig ten opzichte van de landingsbaan nauwkeurig te bepalen. De automatische piloot regelt nauwkeurig de afdaling, de luchtsnelheid en het vliegpad van het vliegtuig, waarbij hij zich houdt aan het geprogrammeerde vluchtplan en de gegevens van het Instrument Landing System (ILS).
Om de veiligheid en redundantie te garanderen, beschikken autoland-systemen over meerdere niveaus van redundantie en back-upsystemen. Ze ondergaan uitgebreide tests en certificeringen door regelgevende instanties voordat ze worden goedgekeurd voor operationeel gebruik. Het cockpitpersoneel krijgt specifieke training en periodieke vaardigheidstests om autolandsystemen effectief te bedienen en te monitoren.