Een carburateur mengt brandstof en lucht in de verhoudingen en hoeveelheid die de motor op elk moment nodig heeft.
Het doet dit door de brandstof via een straal in de bewegende luchtstroom te spuiten, zodat de brandstof verdampt en een explosief mengsel vormt.
Hoe sneller een motor draait, hoe meer lucht hij aanzuigt. De lucht gaat door een vernauwde hals in de carburateur (een venturi genoemd), die op dat punt de stroom versnelt.
Omdat lucht sneller stroomt, daalt de druk, dus er is een licht vacuüm in de venturi. De brandstofstraal mondt uit in de venturi en het gedeeltelijke vacuüm zuigt brandstof door de straal in de luchtstroom.
De snelheid van de motor wordt geregeld door een gashendel, een beweegbare cirkelvormige klep die is verbonden met het gaspedaal en die de venturi gedeeltelijk blokkeert om variabele hoeveelheden lucht toe te laten.
Er moet een manier zijn om de brandstofstroom door de straal te regelen, zodat het mengsel goed is, zodat de brandstof in de juiste verhouding tot de lucht staat. De eenvoudigste manier om dit te doen is met een variabele jet.
De brandstofstraal wordt gedeeltelijk geblokkeerd door een taps toelopende naald, die geleidelijk omhoog kan worden gebracht om deze te deblokkeren.
De naald is bevestigd aan een zuiger, die vrij op en neer kan schuiven in een kamer boven de straal. De bovenkant van de kamer is via een smalle doorgang verbonden met het inlaatspruitstuk.
Wanneer de motor stationair draait, zorgt een lage spruitstukdruk en een lichte veer ervoor dat de zuiger op de bodem van de kamer zit en de naald de straal bijna volledig blokkeert. Er stroomt weinig brandstof.
Naarmate de gasklep opengaat, neemt de luchtstroom naar de motor toe. De motor versnelt en zuigt nog meer lucht aan.
Door deze aanzuiging ontstaat er een onderdruk in het inlaatspruitstuk, en dus ook in de bovenzijde van de kamer die daarop is aangesloten.
Het vacuüm is krachtiger dan het lichte vacuüm in de venturi onder de zuiger, dus het trekt de zuiger omhoog, deblokkeert de straal en laat meer brandstof stromen.
Een plotselinge uitbarsting van versnelling veroorzaakt een plotselinge stroom van mengsel in het inlaatspruitstuk, zodat het vacuüm daar even afneemt.
Daardoor zou de zuiger kunnen vallen, waardoor de straal zou sluiten en het mengsel zou verzwakken; maar het probleem wordt vermeden door een met olie gevulde demper aan de zuiger te bevestigen, waardoor deze niet snel kan bewegen. Daarom wordt het mengsel niet plotseling te zwak voor een vlotte verbranding.
Een motor heeft een extra rijk mengsel nodig meer benzine, minder lucht om koud te starten.
Bij sommige carburateurs met variabele straal wordt hierin voorzien doordat de sproeier een klein stukje wordt neergelaten, zodat deze minder wordt geblokkeerd door de naald en meer brandstof afgeeft dan normaal.
Op andere wordt zuivere brandstof verneveld door de rotatie van een schijf met steeds grotere gaten.
Bij een carburateur met vaste straal (zie Hoe het brandstofsysteem werkt - carburateurs met vaste straal) gebeurt het tegenovergestelde:in plaats van dat er meer benzine naar de carburateur wordt gevoerd, wordt de luchttoevoer gedeeltelijk geblokkeerd door een chokeklep boven het gaspedaal.
Beide systemen worden echter 'choke'-mechanismen of cold-start-verrijkingssystemen genoemd.
Bij sommige auto's moet je voor het starten zelf de choke instellen, meestal door middel van een trek-drukknop in het dashboard, stuurkolom of bodemplaat.
Andere auto's hebben een automatische choke die een bimetaal opgerolde strip gebruikt, een strip gemaakt van twee verschillende metalen die aan elkaar zijn gesoldeerd en aan de chokehendel zijn bevestigd.
Bij koude motor staat de choke 'aan'. Naarmate de motor warmer wordt, doet de strip dat ook.
Het zet uit met warmte, maar een van de metalen zet meer uit dan het andere, zodat de opgerolde strook buigt en ontkrult en de chokehendel geleidelijk naar 'uit' beweegt.
Om ervoor te zorgen dat een carburateur een constante brandstofstroom behoudt, moet hij gebruik maken van een brandstofvoorraad die altijd op hetzelfde niveau wordt gehouden.
Die toevoer wordt verzorgd door een vlotterkamer die aan de carburateur is bevestigd. De vlotterkamer bevat een scharnierende vlotter die tegen een naaldventiel rust waardoor brandstof de kamer binnenkomt.